Jaerla State te Wetsens
Ligging | Deze State stond in Wetsens, gem. Dongeradeel. |
Ontstaan | Het huis wordt voor het eerst rond het midden van de 15e eeuw genoemd. |
Geschiedenis |
De Jaerla’s hadden in Oostergo in de 15e eeuw tenminste vier stinzen: te Wetsens, Rintjema te Oostrum, te Bergum en op Gaastmaburen onder Hardegarijp. Zoals ook bij de Mockema’s en Holdinga’s een traditie bestond dat ze oorspronkelijk uit een ander dorp kwamen dan waar hun belangrijkste stins rond 1500 stond, resp. namelijk te Oldehuystra in Morra en Old-Holdinga in Ee. Zo suggereren genealogische teksten dat Rintjema te Oostrum het oude stamhuis zou zijn: anno 1420 heeft geleeft & in Dongerdeel gewoont Gabbe Riemkama, alias Jarla, die getrout heeft (NN) & daerby vercregen een soon Botte genaemt; is Riemckema genoemt, nae syn vader Rienck Jarla. Omstreeks 1400 was de mannelijke lijn der Jaerla’s uitgestorven. Er was nog een dochter die met ene Rienck Rienckama getrouwd was en zij woonden in Oostrum. Rienck noemde zich niet alleen Rienckama maar ook wel Jaerla. Zij hadden twee kinderen, Gabbe en Eels – die zich aanvankelijk Rienckama noemden maar later Jaerla – en die elk trouwden en weer kinderen hadden. Gabbe had een zoon Botte en Eels een dochter Anna Bolta. Gabbe en Anna Bolta trouwden met elkaar hoewel zij volle neef en nicht waren. Zij waren de eerst bekende bewoners van de Jaerla State te Wetsens omstreeks het midden der 15e eeuw. In de tweede helft van de 15de eeuw was Jaerla in Wetsens het stamhuis van de Jaerla’s. Ze waren actief betrokken bij de veten en partijtwisten in de 15de en in het begin van de 16de eeuw. Botte Jaerla behoorde tot de edelen uit Oostergo die in 1444 pogingen deden om een verbond te sluiten met de stad Groningen met het doel de rust en vrede in deze streken te herstellen. Dit verbond kwam tot stand op St. Marcusdag (25 april) van het jaar 1444. Zo kwam er een eind aan de voortdurende moordpartijen en plunderingen van de twistende partijen, de Schieringers en de Vetkopers. Uit dit huwelijk zijn in elk geval 4 kinderen geboren, maar waarschijnlijk 5: te weten, Rienck, Gabbe, Minne, Doedt, Bauck en waarschijnlijk ook IJdt. IJdt leefde omstreeks 1450 en is getrouwd geweest met Barthold Tjaerda. Gabbe Jaerla leefde in de tweede helft van de 15e eeuw en trouwde met Jouck, dochter van Sijtse Martena (heerschap te Cornjum) en Jel Harinxma thoe IJlst. Gabbe en Jouck woonden op de Jaerla State te Wetsens. Zij kregen drie kinderen, Auck (of Anna), Sjurt en Lyns. Syds Botnia was toendertijd eigenaar en bewoner van de Tjaerdastins. Hij was getrouwd met de dochter van de overleden Worp Tjaerda, een Schieringer en dus vijand van de Jaerla’s. De vijandschap was erg groot zoals blijkt uit een bericht van 1488 dat “Sydts Bottinga knechten” Jaerla doodsloegen bij het Hessel Humalda Huys te Ee. Gabbe liet de Jaerla State na aan zijn broer Minne. Minne Jaerla was met Doedt Offinga getrouwd en heeft de State vrij zeker bewoond. Minne en Doedt hadden zes kinderen, te weten vier dochters en twee zoons. Reynsk of Riska en Rixt werden beiden non in het klooster Sion bij Niawier, Frouck overleed voor 1494 en Gapke of Gabeck die in 1511 nog leefde maar ongehuwd is overleden. De twee zoons heetten Botte en Æmpcke. Daarnaast had Minne bij een zekere Griet nog een “spoelkind” ofwel een buitenechtelijk kind dat Sibet heette. “Cranck fan Licham” zijnde maakte Minne Jaerla in 1494 op St Fredericus dag (5 maart) zijn testament op want “datter niet seekerder is dan die doot, en niet onsekerder dan die ure des dodis”. Het jaar 1498 was voor de twee broers een zeer onrustig jaar. Beiden behoorden tot de partij der Vetkopers en waren dus tegenstanders van Hertog Albrecht van Saksen die door de Schieringers werd gesteund. Dezen vielen omstreeks juli 1498 Oostergo binnen en onderwierpen het geheel zonder veel tegenstand te ontmoeten, behalve dan van de stad Leeuwarden en Æmcke Jaerla die toen op de Jaerla State te Wetsens woonde. Het is duidelijk dat Æmcke niet in de goede boeken van de Hertog stond en zo ook zijn broer. Hoewel deze op Gaastmaburen woonde moest ook hij het ontgelden. Ruim twee maanden later moest het huis van de Jaerla’s te Oostrum – het Ryntiemahuys – het ontgelden. De toenmalige eigenaar en bewoner was Gielt, de zoon van Rienck (broer van Botte en Æmcke). Op 29 september gingen onder anderen de Saksischgezinde Schelte Tjaerda van Rinsumageest en enige andere edelen uit Oostergo naar Oostrum om de stins in te nemen. Gielt en zeven of acht anderen werden gevangen genomen en Taecke Heemstra bezette het huis met enig krijgsvolk. Op 9 november 1498 gaven Wilbolt van Schaumborch, ridder, opperbevelhebber van het Saksische leger, en de andere gedelegeerden van Albrecht Hertog van Saksen in Friesland, te kennen dat zij aan “onse leive ende getrouwe vrienden” Hessel en Doecke Martena en Schelte Tjaerda, wegens hun getrouwe diensten den Hertog bewezen “ende oick omme die sware ende onverdagelijke costen ende lasten die zij gedaan ende geleden hebben in ’t concquestreren van den huyse ende starkte, geheeten het Jaerlahuys, ’t welck een geheeten Ammeken Jairle gehouden contrarie den Hertog van Saksen, – aan hun drieën bij gelijcker porcie” het verbeurd verklaarde huis hadden toegewezen, “behoudelijck dat zij ’t selve huys ende erve gehouden sullen zijn in ’t ontfanc ende te verheffen van onzsen voinsz. genadigen heren als zijnre gnaden Leen.” Met andere woorden: aan Hessel, Doecke Martena en Schelte Tjaerda is het Jaerlahuis toegewezen, wegens hun trouwe dienst aan de hertog bewezen, en ook wegens hoge kosten en lasten die zij geleden hebben in het veroveren van het huis – het Jaerlahuis – waar Æmcke Jaerla woonde die tegen de Hertog van Saksen was. Even terug de stamboom bekijkend, Minne had een broer Gabbe die met Jouck Martena was getrouwd en die o.a. een dochter Auck had. Welnu, er werd door de Martena’s beweerd dat Auck haar goederen had nagelaten aan haar grootvader Sytze Martena. Deze nu zou bij testament hebben bepaald, dat zijn zoons Doecke en Hessel en hun zus Jouck (en later haar dochter Kinsck die getrouwd was met Schelte Tjaerda, hierboven al genoemd), gelijkelijk zouden erven. Maar Æmcke Jaerla, als naaste erfgenaam, had de erfenis al aanvaard en hiertegen kwamen de erfgenamen van Sytze Martena op en zij deden dat op de oude Friese manier, namelijk door Æmcke met geweld van de Jaerla State te verdrijven. Daar Æmcke fel tegen de Saksische regering gekant was, viel het de Martena’s niet moeilijk de bevelhebber over te halen aan de verdrijving van Æmcke mee te werken. En zo is dan, als boven verhaald, geschied. Van Æmcke Jaerla is vermeld dat hij grietman van Tietjerksteradeel is geweest, op een stins te Gaastmaburen heeft gewoond en in 1529 aldaar is overleden. Hij behoorde tot de partij van de Hertog van Gelre die van november 1514 tot 1523 het bestuur over dit gewest aan de Saksers (tot juli 1515) en de Bourgondiërs (tot in 1523) betwistte. In 1520 is hij echter overgegaan tot de Bourgondische partij. Eelck, dochter van zijn broer Botte en getrouwd met Minne van Eminga, werd zijn erfgename. Æmcke heeft zich nooit goed kunnen neerleggen bij het feit dat de voorvaderlijke state als leengoed aan de kroon was vervallen. Verschillende processen zijn gevoerd en in 1527 heeft Æmcke nog geprobeerd een verdrag met de Martena’s te sluiten maar zonder succes. Tien jaar later deed Minne van Eminga namens zijn vrouw Eelck Jaerla, nog een poging en men lijkt tot een schikking te zijn gekomen in die zin dat Groot Jaerla ofwel het Jaerlahuis aan de Jaerla’s in eigendom is toegewezen terwijl Klein Jaerla als leen aan de Martena’s bleef behoren. Groot Jaerla was in 1537 20 pondemaat groot, later in 1640 70 pondemaat groot. Klein Jaerla was in 1537 80 pondemaat groot en in 1640 85 pondemaat. Merk op dat Klein Jaerla daarbij groter was dan Groot Jaerla. Klein Jaerla is nooit meer in het bezit van de Jaerla’s gekomen. Na de afzwering van Spanje’s Koning Philips in 1581 is het leen overgaan op de provincie, die telkens bij iedere nieuwe belening een zeker bedrag inde. Zo bleef Klein Jaerla in het bezit van de Martena’s en behoorde later als zate aan de Van Aylva’s. Minne, de zoon van Botte en Syts Tjaerda, bewoonde met zijn vrouw Luts van Dekema de Jaerla State. Hij werd meestal aangeduid als “Minne thoe Jarla”. Hij overleed in 1598. Echter op 12 februari van dat jaar heeft hij een testament gemaakt waarin o.a. enkele bepalingen voorkomen ten voordele van zijn schoonzus Anna van Dekema die tijdens de ziekte van haar zuster (overleden in 1595) gedurende lange tijd de huishouding heeft waargenomen. Deze Anna van Dekema kreeg behalve enige roerende goederen ook een stukje land te Jellum en het recht om nog een jaar lang na zijn dood de Jaerla zate, state en landen te Wetsens gratis in gebruik te houden. Het enige dat ons nu nog aan de Jaerla State herinnert is, behalve de vroegere ligging, een vaart bij Wetsens genaamd het Jellegat ofwel Jarlagat ofwel Jarlasloot en een weg in Wetsens, de Jaerlawei. |
Bewoners | Rienck Rienckama (ook Jaerla genoemd) Gabbe Rienckama, later Jaerla (1420) Botte Jaerla (1444) Gabbe Jaerla (overl. 1488) Minne Jaerla (overl. 1494) Æmcke Jaerla (tot 1498) Albrecht Hertog van Saksen, in leen gegeven aan Hessel en Doecke Martena en Schelte Tjaerda Minne van Eminga en Eelck van Jaerla (tot 1557) Botte van Eminga (tot ca. 1572) Minne van Eminga (tot 1598) Pijbe van Eminga, bewoner Haio van Rinia Perck van Roorda, weduwe Pijbe van Eminga (eig. 1640) Wijbrandus de Laignier en Thecla Maria van Aggema (zie ook Aggema State te Witmarsum) |
Huidige doeleinden | Van de State is niets meer terug te vinden. |
Opengesteld | n.v.t. |
Foto’s | |
Bronnen | Tekst: Jan Leemburg mr A.J. Andreae, Jaerla State te Wetzens P.N. Noomen, De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009 Herma M. van den Berg, De monumenten van geschiedenis en kunst, Noordelijk Oostergo, De Dongeradelen |
Overgenomen van http://www.stinseninfriesland.nl/ |
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!